Eklablog
Editer l'article Suivre ce blog Administration + Créer mon blog

Parijsche Brieven (Tubantia 13-07-1912)

Publié le par antoiniste

Parijsche Brieven (Tubantia 13-07-1912)

Parijsche Brieven.

    Een zonderlinge persoon is onlangs te Parijs gestorven.
    Hoe zijn eigenlijke naam luidde, mag Joost weten, en dat komt er trouwens weinig op aan. Bij het groote publiek stond hij bekend als Antoine-le-Guérisseur, ook wel als Antoine-le-Généreux. Anton de Genezer of Anton de Edelmoedige – er is iets Indiaansch in die bijnamen, iets, dat ons de werken van Gustave Aimard en James Fenimore Cooper – 0, zalige jeugd! – in herinnering roept. Zeker is in elk geval, dat de meeste aliassen te Parijs beduidend minder vriendelijk klinken.
    Wie Antoine-le-Guérisseur was en wat hij deed?
    Hij was eerst pletter van beroep en werd later, nadat hij had ervaren, dat hij begiftigd was met een geheimzinnige psychische macht, genezer. Hij genas degenen, die zijn hulp inriepen, van hun lichamelijke, soms zelfs van hun moreele ziekten en kwalen. Telken dage vervoegden zich honderden zieken bij hem. En hij genas ze, dikwijls geheel, voorgoed. Hij was in het bezit van tallooze en tallooze brieven van erkentelijke ex-patienten, uit alle standen, welke epistels melding maakten van zijn wonderbaarlijke geneeskracht. In de meeste gevallen vermochten zijn aanwezigheid en zijn wil alléén reeds genezing aan te brengen, zelfs bij zieken, die door de officieele geneeskunde ongeneeslijk waren verklaard.
    „Het is, ” placht Antoine de Genezer te zeggen, „het geloof, dat dit wonder voortbrengt.” En, een beeld ontleenende aan zijn vroeger beroep, voegde hij er gewoonlijk aan toe: „Het smidsvuur maakt het ijzer smeedbaar, en dan doet de mensch er meê wat hij wil. Onze ziel is ook een vuur.”
    Natuurlijk deden de officiëele wettige, wettelijke geneesheeren dezen „kwakzalver” een proces aan, wegens onwettige uitoefening der geneeskundige praktijk. Natuurlijk deden zij dat niet in het belang der menschheid alleen, doch ook in dat van hun beurs.
    De rechters spraken Antoine evenwel vrij, aangezien deze bewijzen kon afleggen, dat hij voor zijn geneeskundige hulp geen honorarium vroeg.
    Aangemoedigd door deze officieele vrijspraak, stichtte hij een soort van godsdienst, het „Antoinisme”, dat vele belijders over de gansche wereld verkreeg.
    Een hartstochtelijk bewonderaar schonk 100.000 francs om er een Antoinisten-tempel te Jemmèpes voor te bouwen.
    Een verzoekschrift, dat niet minder dan 130.000 handteekeningen telde, vroeg aan de Belgische regeering officiëele erkenning van het Antoinisme.
    Groepen Antoinisten vormden zich te Parijs, te Lyon, te Nice, te Grenoble, te Tours, te Vichy, te Aix-les-Bains, enz.
    Voorts richtte Antoine een tijdschrift, met name „L'Unitif”, op, in welk blad hij propaganda voor zijn ideeën maakte.
    Er zijn priesters en er zijn priesteressen van het Antoinisme.
    Een dier priesteressen, genaamd Mademoiselle Camus, gaf onlangs aan een weet- of nieuwsgierigen journalist, de volgende verklaring van haar geneeskunst à la Antoine:
    – Hoe ik te werk ga? Niets is eenvoudiger. Komt er een ongelukkige, die het een of ander lichaamsgebrek heeft, dan beveel ik hem, sterk aan den vader, vader Antoine, te denken. Ik, van mijn kant, deel Antoine mijn gedachte mede. Ik denk in hem, zooals hij denkt in God. Daarna slaap ik in, en ik lees in de lijdende lichaamsdeelen van den patiënt als in een open boek. Ik lijd zijn lijden zelf mee, ik maak er mij meester van, ik haal het brok voor brok uit zijn lichaam om het aan stukken te slaan, fijn te wrijven en het naar buiten te verspreiden.
    Ik kan me voorstellen, hoe goed die methode te pas komt bij de ondragelijke ziekte, die het graveel of ook wel de steen wordt genoemd.
    Doch „trève de raillerie”, zonder gekheid thans: ik voor mij geloof, dat dergelijke verklaringen veel minder onnoozel zijn dan ze schijnen. Is het niet een feit, een onloochenbare dáádzaak, dat in de laatste vijftig jaar het materialisme gestadiglijk terrein heeft verloren? Is het niet onomstootlijk waar, dat „Kraft und Stoff” van Ludwig Büchner thans algemeen voor een waardeloos, althans verouderd boek wordt gehouden? Zijn de biologie en het magnetisme niet sedert jaren, in den nieuwen vorm van hypnotisme, tot rang van wetenschap verheven ? Richt de gansche menschheid zich niet hoe langer zoo meer naar wat wij , ”het immaterieele” plegen te noemen – het immaterieele, dat, bij een voller en feller geestelijk licht dan wij tot toe daarover vermogen te verspreiden, wellicht blijken zou niets anders te zijn dan een fijner, ijler, dus onnaspeurlijker materie ? Brengt niet schier elke jaarkring een nieuwe reeks van wetenschappelijke ontdekkingen mede, die ons dom geloof aan de uitgebreidheid van het algemeen menschelijk weten meer en meer doet wankelen?
    De prefectuur van politie te Parijs kan u inlichten, dat er in deze wereldstad ruim 10.000 beroeps-occultisten zijn, ruim 10.000 professionals in somnambulisme, helderziendheid, wonderdadige geneeskracht, enz. enz. Ze kan u tevens inlichten, dat hun aantal elk jaar toeneemt, in weerwil van de vervolgingen, die sommigen hunner van rechtswege hebben ondergaan. Elke gilde, beweren zij, heeft zijn „schurftige schapen”, doch daar volgt volstrekt niet uit, dat het gansche gilde uit bedriegers bestaat.
    Dan zijn er ook nog, en zelfs in de wereld der „intellectueels”, amateurs-occultisten. Zij „manifesteeren zich” slechts in den kring van vrienden en kennissen.
    Ik ken er persoonlijk een vijftal.
    Een hunner is de Transvaalsche beeldhouwer Eloff, kleinzoon van Paul Krüger. Deze ontwikkelde jongeman bewerkt genezingen à la Antoine. Dat hij zich „Christian scientist” en geen Antoinist noemt, is slechts bijzaak; zijn verrichtingen en die van Antoine berusten op denzelfden grondslag: de kracht van den menschelijken wil, als uitingsvorm van een sterk, ongeschokt geloof.
    Van een mijner vrienden, een schrijver, die geen tijd en ook geen lust! heeft, om zich geregeld met het occultisme bezig te houden, heb ik persoonlijk manifestaties in de richting der „puissance psychique” gezien, die niet slechts de aanwezigen, doch ook hemzelf ten zeerste verrasten. Een dame had hevige kiespijn – hij streek eenige malen over haar mond en wangen, en de pijn verdween als bij tooverslag. Een andere dame leed sinds twee weken aan een groot gezwel op een harer handen, een gezwel, dat onder dokters behandeling grooter en grooter werd — mijn vriend masseerde de hand in veler bijzijn ongeveer vijf minuten lang, en den volgenden dag! was de bult geheel verdwenen. Hij is – het geval had drie jaar geleden plaats – ook heelemaal niet meer teruggekomen. Ik heb nog wel tien soortgelijke genezingen van zijn hand bijgewoond.
    Met een mengeling van groote belangstelling en arglistige ongeloovigheid vroeg ik hem eens:
    – Hoe doe je dat alles toch? Magnetiseer je, hypnotiseer je, enfin, „iseer” je op de eene of andere manier ?
    Zijn eenigszins teleurstellend antwoord luidde:
    – Ik kan het je niet wetenschappelijk, ik kan het je zelfs niet gewoon uitleggen, want wat ik in dat opzicht doe, doe ik niet met een nauw omlijnd bewustzijn; allerminst op het oogenblik zelf. Maar misschien zit de boel zóó in mekaâr. Je weet, dat ik zeer geloovig ben. Je weet ook, dat! ik een sterken wil heb. Het is je niet onbekend, dat ik van de menschheid in het algemeen houd; ik ben meer optimist en philanthroop dan pessimist en misanthroop, nietwaar? Verder weet je, dat ik mijn gedachten kan concentreeren; je hebt me eenige malen je verwondering te kennen gegeven, dat ik geregeld door kon werken, zelfs wanneer men een helsch kabaal om me heen maakte. Welnu, op het oogenblik, dat ik ... hm ... een genezing beproef, geloof ik, wil ik, houd ik van mijn patiënt en concentreer ik al mijn gedachten op het geval.
    Men ziet het: simple comme toujours ! Maar om aan al die voorwaarden te voldoen......
    Er zijn hier duizenden en nogeens duizenden menschen, die aan het occultisme gelooven. Er zijn er heel veel meer dan er voor uit durven te komen. Niet weinigen toch houden rekening met de zegswijze: „le ridicule tue”, en menigeen maakt zich wijs, dat een vooropgezette ongeloovigheid een bewijs van intelligentie en geestkracht is.
    Toen de keizerin van Rusland ziek was en maar niet beter werd onder lijfartserige behandeling, ontbood de tsaar openlijk uit Parijs den vermaarden Philippe, vakgenoot van Antoine-le-Guérisseur en den eveneens befaamden Zouave Jacob.
    De hooge patiënte genas onder de behandeling van den „charlatan” Philippe, die daarna, beladen met eer en met geschenken, naar de Seine-stad terugkeerde.
    Er zijn ettelijke Phillippes, Antoines en Jacobs te Parijs. Doch er zijn, geloof ik, niet velen, die gelijk de tsaar deed, openlijk heul zouden durven te zoeken bij dergelijke „genezers”. Waarom niet, waarom durven ze niet? Sapristi! zijn er niet, evenals in elk ander vak, zoo onder de wèl- als onder de nièt-gediplomeerde dienaren der aesculapische wetenschap èn serieuze menschen en kwakzalvers ?....

                                                               OTTO KNAAP.

Tubantia, 13 juillet 1912

 

Traduction :

Lettres de Paris.

    Une personne excentrique est récemment décédée à Paris.
    Joost connaît peut-être son vrai nom, et ça n'a pas beaucoup d'importance. Pour le grand public, il était connu sous le nom d'Antoine-le-Guérisseur, aussi connu sous le nom d'Antoine-le-Généreux. Antoine-le-Guérisseur ou Antoine-le-Généreux – il y a quelque chose d'indien dans ces surnoms, quelque chose, qui fait que les œuvres de Gustave Aimard et James Fenimore Cooper – Oh, jeunesse heureuse ! – me reviennent en mémoire. Quoi qu'il en soit, il est certain que la plupart des pseudonymes parisiens semblent beaucoup moins sympathiques.
    Qui était Antoine-le-Guérisseur et que faisait-il ?
    Au début, il a été harassé par la profession et plus tard, après avoir fait l'expérience qu'il était doté d'un mystérieux pouvoir psychique, celui de guérisseur. Il a guéri ceux qui lui demandaient de l'aide de leurs maladies et affections physiques, parfois même morales. Chaque jour, des centaines de malades le rejoignaient. Et il les guérit, souvent complètement, pour toujours. Il était en possession d'innombrables et innombrables lettres d'ex-patients reconnaissants, de tous horizons, qui rapportaient des épîtres de son pouvoir de guérison miraculeux. Dans la plupart des cas, sa présence et sa volonté seuls pouvaient guérir, même pour les malades qui avaient été déclarés incurables par la médecine officielle.
    "C'est, disait Antoine le Guérisseur, "la foi qui produit ce miracle". Et, empruntant une image à son ancien métier, il ajoutait d'habitude : "Le feu de forge rend le fer malléable, et ensuite l'homme fait ce qu'il veut. Notre âme est aussi un feu."
    Bien sûr, les médecins officiels légaux et légaux ont traduit ces "charlatans" en justice pour exercice illégal de la médecine. Bien sûr, ils l'ont fait non seulement dans l'intérêt de l'humanité, mais aussi dans celui de leur bourse.
    Cependant, les juges ont acquitté Antoine, puisqu'il a pu fournir des preuves, qu'il n'a pas exigé d’honoraires pour son aide médicale.
    Encouragé par cet acquittement officiel, il fonda une sorte de religion, l'"Antoinisme", que de nombreux confesseurs du monde entier soutinrent.
    Un passionné admirateur a fait don de 100 000 francs pour la construction d'un temple antoiniste à Jemeppes.
    Une pétition, qui avait pas moins de 130 000 signatures, demandait au gouvernement belge la reconnaissance officielle de l'Antoinisme.
    Des groupes antoinistes se sont constitués à Paris, Lyon, Nice, Grenoble, Tours, Vichy, Aix-les-Bains, etc.
    Antoine a également fondé une revue, "L'Unitif", dans laquelle il a propagé ses idées.
    Il y a des prêtres et des prêtresses de l'Antoinisme.
    Une prêtresse animale, appelée Mademoiselle Camus, a récemment remis à une journaliste curieuse ou avertie, la déclaration suivante de sa médecine à la Antoine :
    – Comment dois-je procéder ? Rien de plus simple. Si une personne malchanceuse, qui a un défaut quelconque, vient me voir, je lui recommande fortement de penser au père, le père Antoine. Pour ma part, je partage mes réflexions avec Antoine. Je pense en lui, comme il pense en Dieu. Puis je m’endors et je lis dans les parties du corps du patient qui souffrent comme dans un livre ouvert. Je souffre moi-même de sa souffrance, je la maîtrise, je la retire de son corps morceau par morceau pour la mettre en pièces, la broyer finement et la répandre.
    Je peux imaginer à quel point cette méthode est bien utilisée dans la maladie insupportable, qu'on appelle le tombeau ou la pierre.
    Mais "trêve de raillerie", sans folie de nos jours : je crois pour ma part que de telles explications sont beaucoup moins innocentes qu'elles ne le paraissent. N'est-ce pas un fait, un fait indéniable, qu'au cours des cinquante dernières années, le matérialisme a constamment perdu du terrain ? N'est-il pas irréfutable que le livre de Ludwig Büchner "Kraft und Stoff" est aujourd'hui généralement considéré comme un livre sans valeur, du moins périmé ? La biologie et le magnétisme n'ont-ils pas été élevés depuis des années, sous la nouvelle forme de l'hypnose, au rang de science ? Toute l'humanité ne se tourne-t-elle pas de plus en plus vers ce que nous avons tendance à appeler "l'immatériel" – l'immatériel qui, dans une lumière spirituelle plus pleine et plus brillante que celle que nous avons pu lui répandre jusqu'à présent, pourrait n'être qu'une matière plus fine, plus mince, donc plus intraçable ? Une nouvelle série de découvertes scientifiques ne s'accompagne-t-elle pas presque chaque année d'un cycle, ce qui fait vaciller de plus en plus notre croyance stupide en l'immensité des connaissances humaines générales ?
    La Préfecture de Police de Paris peut vous informer qu'il y a plus de 10.000 occultistes professionnels, plus de 10.000 professionnels du somnambulisme, de la clairvoyance, de la médecine miraculeuse, etc. dans cette métropole. Elle peut aussi vous informer que leur nombre augmente chaque année, malgré les persécutions que certains d'entre eux ont subies de plein droit. Chaque guilde, disent-ils, a ses "petits moutons", mais il ne s'ensuit pas du tout que la guilde est composée de fraudeurs.
    Et puis il y a aussi, et même dans le monde des "intellectuels", les occultistes amateurs. Ils ne "se manifestent" que dans le cercle des amis et des connaissances.
    J'en connais personnellement cinq.
    L'un d'eux est le sculpteur du Transvaal Eloff, petit-fils de Paul Krüger. Ce jeune homme développé travaille sur des guérisons à la Antoine. Qu'il se qualifie lui-même de "scientifique chrétien" et non d'antoiniste n'est qu'une question secondaire ; ses réalisations et celles d'Antoine reposent sur le même fondement : le pouvoir de l'être humain veut, comme manifestation d'une foi forte et non inébranlable.
    De la part d'un de mes amis, écrivain, qui n'a ni le temps ni l'envie ! de s'occuper régulièrement de l'occultisme, j'ai personnellement vu des manifestations en direction de la "puissance psychique", qui surprend non seulement les présents, mais aussi lui-même. Une dame avait mal aux dents – il lui caressait la bouche et les joues à quelques reprises, et la douleur a disparu comme par magie. Une autre dame souffrait depuis deux semaines d'une grosse tumeur sur les mains, une tumeur de plus en plus grosse sous traitement médical – mon amie a masqué la main en présence de nombreuses personnes pendant environ cinq minutes, et le jour suivant ! la bosse avait complètement disparu. Elle n'est pas – l'affaire s'est produite il y a trois ans – revenue du tout non plus. J'ai assisté à dix autres guérisons similaires par sa main.
    Avec un mélange de grand intérêt et d'infidélité suspecte, je lui ai demandé une fois :
    – Comment faites-vous tout cela ? Est-ce que vous magnétisez, hypnotisez, et finalement, vous "-tisez" d'une manière ou d'une autre ?
    Sa réponse quelque peu décevante a été :
    – Je ne peux pas vous l'expliquer scientifiquement, ni par moi-même, car ce que je fais à cet égard, je ne le fais pas avec une conscience bien définie ; du moins à ce moment. Mais peut-être que tout ça est tellement simple. Tu sais, que j'y crois beaucoup. Tu le sais aussi, ça ! Je veux avoir une volonté forte. Il ne vous est pas inconnu que j'aime l'humanité en général ; je suis plus optimiste et philanthrope que pessimiste et misanthrope, non ? En outre, vous savez que je peux concentrer mes pensées ; vous m'avez dit plusieurs fois votre étonnement que je pouvais régulièrement travailler, même quand un bruit infernal se faisait autour de moi. Eh bien, en ce moment, que je... hm .... Je crois, je veux, je crois, j'essaie de guérir, j'aime mon patient et je concentre toutes mes pensées sur ce cas.
    On le voit : simple comme bonjour ! Mais pour remplir toutes ces conditions......
    Il y a des milliers et des milliers de personnes ici qui croient en l'occultisme. Il y en a beaucoup plus qu'il n'en faut pour en sortir. Beaucoup de gens tiennent compte du dicton "le ridicule tue", et beaucoup croient qu'une infidélité préconçue est une preuve d'intelligence et de force de l'esprit.
    Lorsque l'impératrice de Russie était malade et ne s'améliorait pas sous traitement corporel, le tsar offrit ouvertement le célèbre Philippe de Paris, un collègue d'Antoine-le-Guérisseur et le tout aussi célèbre Zouave Jacob.
    L’importante patiente fut guérie sous le traitement du "charlatan" Philippe, qui retourna ensuite dans la cité de la Seine, chargé d'honneur et de dons.
    Il y a plusieurs Phillippes, Antoines et Jacobs à Paris. Mais je crois qu'il n'y en a pas beaucoup qui, comme le tsar, oseraient ouvertement demander l'aide de ces "guérisseurs". Pourquoi pas, pourquoi n'osent-ils pas ? Sapristi ! n'y a-t-il pas là, comme dans n'importe quelle autre profession, parmi les serviteurs diplômés ou non de la science esculapienne et des gens sérieux et des charlatans ?

Commenter cet article